de grote roze olifant
Ik moest even langs, alleen. Aan de telefoon stokt er altijd wat, een stem of een gesprek. Als we met meer aan zijn bed zitten, zie ik heus zijn onzichtbare tranen. Maar dan gooit er altijd wel iemand een grapje op de sfeer. Aan groeps-huilen doen wij niet. En ach gevoelens.. Dat de zon schijnt wil je voelen. Of een stuk chocolade (met karamel en zeezout!) dat op je tong smelt, is ook een fijne sensatie. Verdriet niet.
Maar aan de telefoon hoorde ik het toch. Er zat iets achter zijn woorden, dat er uit moest. Dus stond ik gisteren weer in de lift naar de vijfde verdieping van het Groene Hart ziekenhuis in Gouda. Het is net of mijn vader daar tegenwoordig woont.
Wat goed was, dat hij niet in bed lag, maar bij de kapper zat. Die, erg makkelijk, aan einde van de gang op dezelfde verdieping bleek. Zijn haar geknipt en zijn baardje weggeschoren. ‘Wat zie je er goed uit,’ hoefde ik niet te liegen. Dat ik hem wel even naar de disco zou brengen, grapte ik tegen de kapster. Ze kon er niet om lachen. Mijn vader wel, en daar ging het om. Ik trok hem met rolstoel en al het salonnetje uit. Daar kan ik best aan wennen, om mijn vader zo stukjes door het leven te duwen, dacht ik. Lekker makkelijk denken, dacht ik terug. Als je zelf wel kan lopen. Toen we op zijn kamer kwamen, leken we bijna vrolijk. Daar was ik niet voor gekomen.
Hij kreeg deze week een ballon in een doos cadeau. Gevuld met helium zweeft die door de kamer. De ballon moet maar lang heel blijven. Daar wordt hij erg vrolijk van. Maar er hangt ook een grote roze olifant in de lucht en die mag weg. Roze is, in deze, geen mooie kleur. ‘Je bent zo vlak. Wat er nou,’ vroeg ik daarom. Als voorzetje, zodat hij het ergste zelf kon zeggen.
Dat dit het einde is, denkt hij zeker te weten. En dat hij dat zo erg vindt, omdat hij zoveel van ons houdt. Zo zaten we een tijdje. Allebei met natte ogen, omdat het waar kan zijn. Maar ook weer niet. Omdat mijn voorbarige vader al duizend maal gestorven is. Die grote roze olifant woont in hem. Daar hebben we ook over gepraat en met elk woord liet mijn vader het beest toch een beetje los.
Toen kwam mijn moeder. Hij vroeg naar zijn telefoon-oplader, geld voor de kapper en of ze gevulde koeken voor hem wilde kopen. Zo dan. Toen ik ging, zag ik geen roze meer in de lucht. Ik zwaaide naar mijn vader in bed. Uit de onderzoeken is alleen nog maar een dubbeltje* gekomen. Nog minstens een week onzekerheid. Toch zag hij er beter uit dan alle afgelopen weken.
*Een dubbeltje op zijn kant. Valt het links; oog van de naald-verwaarloosde longontsteking. Valt het rechts is het kanker. Volgende week, als dokter Kleuter** zijn hele kleurboek vol heeft, weten we meer.
**Wat is er met de wereld aan de hand. Mijn zoon wordt bijna zestien. De dokter van mijn vader ziet eruit alsof hij dat net is geworden.
Tot de volgende
x yf
Toen viel de struisvogel om
En toen viel mijn vader om. Van thuis op de bank naar de intensive care, bleek maar een ambulance-ritje ver weg. Ik schreef een paar blogjes terug al over zijn dunne benen, maar afgelopen jaar werd eigenlijk alles aan hem mager. Aan zijn gezicht, grijzig en vlak, was het ook te zien. Iets onder zijn huid klopte niet. Dat wist hij best, maar voor dat weten stond geen willen. Als struisvogelpolitiek een baan is, is mijn vader toch niet met pensioen. Dat hoestje betekende niets en bovendien werd het al minder, werd een standaard riedeltje. En wij lieten het maar. Een volwassen man, al is hij nog zo mager, sleur je niet mee naar de eerste hulp. Dus heel onverwacht kwam het niet, dat ie het plots even niet meer deed. Geschrokken zijn wel allemaal wel. Vooral mijn moeder, want die stond erbij en moest er wat mee. (En dat deed ze gelukkig snel en doeltreffend)
Ik zou willen schrijven; dat was de reden van even een tijdje radiostilte en geen blog. Dat mijn vader nu thuis in de tuin zit met de zon op zijn gezicht, op weg naar volledig herstel.
Helaas, hij ligt nog in het ziekenhuis. Niet slechter, maar ook niet beter dan eerst. Nog steeds mager en op zijn gezicht een blik van permanente schrik. Om wat er allemaal is gebeurd en ook omdat de resultaten van vervelende onderzoeken nog moeten komen. Die nare ziekte die mijn vader denkt te hebben in het diepst van zijn sluimergedachte, is evengoed nog steeds aanwezig.
En ik vind het zo naar voor hem. Alle naalden in zijn lijf en dat hij zijn eigen benen niet meer vertrouwt. Rot voor mijn moeder, die dan wel vaak zo heerlijk op mijn vader moppert, maar ondertussen niet zonder hem kan. Cok en Mieke, die namen bij elkaar zijn een instituut. Dat mag niet zomaar worden opgeheven.
Ik dacht altijd, als er ooit wat met mijn vader is, kun je me opvegen. Ik bleek geen bezem nodig te hebben. Hier in Maastricht kan ik verzinnen dat hij niet ziek is, maar gewoon thuis op de bank zit. En in de reuring van ons huishouden en mijn schrijven vind ik genoeg afleiding. Bovendien heb ik vorige week woensdag mijn maandreserve aan tranen opgemaakt, omdat hij toen zo bangig klonk aan de telefoon. Maar verder houd ik het best droog.
‘Wat heb je je gevoelens toch aardig onder controle’, dacht ik vanmorgen nog. Toen belde hij. Met die stem, wankel en van medicijnen doorspekt. Hij was onder de douche geweest, voor het eerst in die tien dagen dat hij in het ziekenhuis ligt. Dat het zo fijn voelde, zei hij blij-ig. In die rolstoel onder de warme waterstraal.
Daar moest ik dan zomaar weer wel hard om huilen.
Tot de volgende X yf
Het bereikbare leven
Alleen maar leuke dingen gedaan de afgelopen weken. De neefjes te logeren. Een knalfuif gegeven. Met de trein een stukje door Italië gereisd. Jonge mensen Italiaans horen spreken! Ik heb gebubbeld met bubbels tussen de bergen. Ik ben met een heerlijke rotvaart van diezelfde bergen naar beneden geskied. Vaak en veel gegeten met alleen maar leuke mensen. En ik heb een prachtige roman (bijna uit-)* gelezen. Tussen al dat geluk door, schreef ik niets. Voor het goede gevoel had ik nog wel het hele halve manuscript, waarop ik al maanden broed als een ooievaar op een leeg ei, uitgeprint en meegenomen op reis. Maar ja, daar ging die prachtige roman voor liggen.
Een tijdje terug, dronk ik koffie met iemand die ik niet kende, maar al na een paar zinnen herkende. Daar hoefde ik niet mee over koetjes en kalfjes te praten, daarmee kon ik gelijk de diepte in. Over het bereikbare leven, hadden we het. Dat het echt zo is, dat je je ergens halverwege afvraagt: Hoe zet ik nog een blijvende voetstap op de aarde en wat heb ik in vredesnaam gedaan met de tijd die al op is? Dat er drie jaar geleden een boek in de winkel lag met mijn naam op de kaft, begint steeds meer op een toevalstreffer te lijken. Ik voel me een schrijfster in het diepst van mijn gedachten**, maar tegelijkertijd denk ik wel eens: ‘Kom uit je hoofd en zie wie je bent’ (als ik mijn donkere bril draag; een verwend expat-vrouwtje met een leuk hobby’tje en een lichte witte wijn verslaving).
Maar zolang ik aan mijn nieuwe manuscript werkte, was mijn schrijverschap echt. Een legitieme reden om naar mijn kantoortje te fietsen. Maar nu heb vanmorgen de uitgeprinte versie dan wel gelezen en besloten dat ik ermee stop.Als ik mijn eigen uitgeverij was, is dit mijn conclusie: -Een boel mooie zinnen achter elkaar maakt nog geen roman. De schrijfster lijkt de draad totaal kwijt. Het dramatische doel van het hoofdpersonage is onduidelijk. De staccato zinnen maken een en ander onleesbaar. Dit verhaal is te vaak herschreven en misschien wel kapot geschreven. En dan wensen wij u verder nog een prettige dag.
Mijn blijvende voetstap staat op drijfzand. Maar ik heb altijd twee keer geluk. -In mijn hoofd wonen ontelbaar veel verhalen, dus ik ga er gewoon met een ander vandoor. -Mijn leven bestaat uit heel veel leuke dingen (zie boven).
Tot de volgende!
x Yf