zinnetjes

Ik sta in de slaapkamer en kijk naar buiten. Daar rijdt de Suzuki Wagon R van mama ons pad af. Achter het stuur zit een heer met naast hem een dame, die niet mijn moeder is. ‘Doei,’ zeg ik zacht en ik zwaai het lief lelijke autootje gedag.

Het was zo’n beetje het laatste op de lijst van, dingen om te regelen na de dood. Richard, onze auto-man, nam de verkoop voor rekening. Het zou best nog wel eens lang gaan duren, voorspelde hij. Er stonden wel tien Wagon R’s in de buurt te koop. Het mocht nog best wel even duren, dat vertrouwde racemonster onder de boom.

Want hoe snel een leven zich op laat ruimen, is bizar. Nog net geen maand geleden zagen Michel en ik haar voor het laatst ademen. Ik was verdrietig en opgelucht. De dagen ervoor waren oer-intensief. Bij haar ingetrokken waakten, zorgden, kibbelden we met elkaar. Soms liep ik een rondje buiten het appartement. Met dezelfde buikpijn, die zij leek te hebben. ‘Ik loop ervandoor, dan is het allemaal niet waar,’ dacht ik dan. Van een beetje ziek, naar onderzoeken, het vonnis en het sterven; het ging zo snel. Ik liep steeds een stap achter. Mama ook, want ze zei dan wel; ‘ik heb een mooi leven gehad, het is goed zo en Cok roept.’

Het waren maar zinnetjes.

Het besef dat het echt over was, daar gleden we noodgedwongen in. Met een beetje hulp van dokter Morfine en Dormicum, steeds dieper en dieper. Alleen ons kibbelen kreeg ze nog mee.

Nadat ze stierf regelden we de dood en de dienst. We ruimden haar appartement uit en deden de administratie.

Maar in mijn hoofd zit ik nog aan haar bed, ben ik stappen achter.

Ik loop de trap af naar beneden, de keuken in. Richard wast een pan, met de kraan open. Hij laat het water maar stromen, dat doet ie nooit zo. Twee dagen, het had maar twee dagen geduurd, voordat nieuwe eigenaren wegreden in de  auto van mama. ‘Maar het waren wel aardige mensen,’ zegt hij dan.

‘Het is goed joh,‘ antwoord ik.

Maar het zijn maar zinnetjes.

de familie de Vries

Van Mieke hoefde het niet zo, in het middelpunt van een blogje staan. Maar met dit stukje is het, denk ik, helemaal eens.

Want daar stonden we dus weer. Op dezelfde plek als waar we anderhalf jaar geleden afscheid namen van Cok. Mede door die ervaring, was dit een even mooie dienst. Het klopte, de woorden, de foto’s, de muziek. Echt, rood en warm.

Het regelen van papa’s crematie deden we eigenlijk al, toen hij er nog was. Zijn ziek zijn was een boemeltrein, met genoeg haltes om te praten over wie er wat zeggen zou en welke muziek er moest worden gedraaid.

Vanaf de dag van mama’s diagnose en haar overlijden, zitten drie weken. Waarvan ze de laatste in die wazige wereld tussen de onze en de oneindige zweefde. Nu pijnig ik mijn hersens, over wanneer ik haar voor de laatste keer echt sprak. Terwijl Michel en ik aan de andere kant wel haar stem moesten zijn. In plaats van de parade aan bezoek, die papa kreeg, moesten we nu familie en vrienden op het laatste moment afbellen. Ik denk dat we het goed hebben gedaan, maar ik weet dat er mensen verdriet hebben. Omdat zij geen afscheid van Mieke hebben kunnen nemen, toen ze er nog was.

En dan die dienst. Er is veel gesproken, maar er zijn ook dingen vergeten. We realiseerden ons dat meteen na afloop, maar toen was het al te laat. En dat vinden we verdrietig. Het moet een beetje pijn doen, als je niet wordt benoemd in een in een leven, waar je wel bij betrokken was. Vandaar dit kleine gebaar.

Gijs, Truus, Afke en Joop, Wil en Frans en alle neven en nichten de Vries 

Mama kwam op de wereld als een ‘Verbunt’. Door haar huwelijk met jullie Cok werd ze voor de helft een ‘de Vries.’ En ik spreek uit haar naam: Ze voelde zich thuis bij jullie, echt thuis.

 

Mijn moeder heet Mieke

Half augustus viel de aanbiedingsfolder van de uitgeverij in de brievenbus. Trots als een pauw hield ik het ding vast en las de tekst thuis voor. Mama was er bij. ‘Yvonne is getrouwd en heeft twee kinderen. Met haar gezin woont ze in Maastricht.’ Zo eindigde de korte biografie, die ook in de folder gedrukt stond.

Het was even stil.

‘En haar moeder heet Mieke,’ kopte mama in.

Ik keek haar aan en schoot in de lach. ‘Dit gaat over mij hoor mam,’ zei ik daarna. Waarschijnlijk nog wat pinnig ook. Zoals dochters dat kunnen.

Gisternacht stierf mama. Na een veel, veel te kort ziekbed. Mijn broer en ik zaten naast haar. Ik begrijp het niet.

In mijn hoofd repeteert die ene zin: ‘Mijn moeder heet Mieke.’

En dat snap ik nu wel.

 

 

 

 

 

 

Een zuur snoepje

De storm is gaan liggen. Ik sta op met mijn haar in de war en een hoofd vol halve gedachten. En dat ik het nu even niet meer zo goed weet. Want het boek is geboren en de taart is gegeten.

En ik word een beetje gek van mezelf (waanzinnig, volgens mijn dochter).

Want om de dag ga ik naar de boekenkerk. Daar zoek ik het mijne en zet het op een prominente plek. Ik glip de Bruna binnen en laat daar stiekem wat flyers achter op een stapel Jip en Jannekes. Waarna ik me meteen schaam. Om naast Jip en Janneke te liggen, is zo ongeveer het hoogst haalbare. Hoe durf ik mijn Ari en Loek erop te leggen! Ik verzin persberichten en laat me interviewen op tv. Door Matthijs van Nieuwkerk in De wereld draait door (ja, dat kan! Het is mijn fantasie). Dag en nacht speur ik, in de krochten van het internet, naar een vriendelijk woord over dat boek van mij.  Tot dusver, blijft het redelijk stil. Er staat wel wat, maar dat is van een week geleden. Dat telt eigenlijk al niet meer.

Want ik weet hoe een boek zomaar vervliegt. Als het, behalve in mijn eigen kleine kring, nergens opvalt. Ik ben immers niet de enige, die net een nieuw letterkind heeft gebaard. Er zijn zoveel uitgeverijen, die jeugdboeken uitgeven. En heus niet alle worden ingekocht door de boekhandel. En als ze dat wel gebeurd, verdwijnt het vaak na een week in de kast. Met de kaft tussen twee andere. Val dan maar eens op. Zo’n boekgeboorte is eigenlijk meer een zuur snoepje dan een zoet taartje.

En natuurlijk vraag ik me soms af. Waarom dan toch die drang om kinderboeken te schrijven.

Het zijn de verhalen die in mijn hoofd oppoppen als ik een wandeling maak of mezelf aan de strijkbout brand. Jikke en Guus. Ari en Loek. Hun gezinnetje is mijn spiegel. Met hen duik ik mijn eigen leven in. Maar dan minder rommelig en vrolijker. In de verhaaltjes zijn Richard en ik de leukste ouders van Nederland. Bestaan mijn vadertje en moeder voor altijd. En blijven mijn kinderen altijd van die heerlijk frisse kleutertjes. En die laten geen gaten in oren piercen en duiken niet van hoge rotsen. Doen niet aan liefdesverdriet of examenstress. (En heus, van mijn eigen kinderen hou ik het allermeest. Ze ruiken alleen zo volwassen).

Schrijven is sowieso iets dat moet. Anders wordt het echt te druk in mijn hoofd. En het helpt ook nog. Want dit stukje is af en de storm is gaan liggen. Mijn haar zit nog steeds in de war, maar ik heb wel mijn halve gedachten heel geschreven. Ik matig de zelfpromotie, stop de lucht-interviews en houd op met internet-speuren!

Ik ga terug naar achter mijn bureautje, kijk in de spiegel en duik!

 

Tot de volgende!

 

Yf

De uitgerekende datum

Het voelt een beetje zoals zwanger zijn en dan de laatste loodjes. Er is die datum, berekend aan het begin van alle pret. Die zegt wanneer het kind moet komen, op de dag af. En dat is wel zo handig wat betreft de voorbereiding. Kun je alvast de auto voltanken, de muziek klaarzetten of het bad vol laten lopen.

Ik ben al zes jaar zwanger van Ari en Loek. Ergens in 2014, vlak na het verschijnen van Vanillevla met wormen, schreef ik mijn eerste hoofdstukje. Over een tweeling, Harry en Barry genaamd.

En wat waren ze slecht, die eerste verhalen. Dat ik die heb durven opsturen naar mijn toenmalige uitgever… Mijn kaken worden rood, als ik daaraan denk.

Maar ik heb eraan geschaafd en erop gebroed. Tijdens mijn zes jaar durende ‘olifantendracht’ zijn Harry en Barry veranderd van naam, geslacht, kleur en zelfs biologische afstamming. Als er een nobelprijs voor schaven en broeden zou bestaan, ik heb mijn dankspeech klaar liggen.

Slechts vier procent van alle baby’s wordt op de uitgerekende datum geboren. Wanneer ‘Hier zijn Ari en Loek’ precies in de winkel ligt? Dat blijft wachten tot de eerste wee begint of totdat het water breekt.

Maar ze komen eraan. Dat is net zo zeker als dat ze zijn: De leukste beetje-broer en zus van Nederland!   

Rode vlekjes op mijn voeten

Ik pomp lucht in het éénpersoons-luchtbed op zijn kamer. Het ligt er wat zielig bij op de kale vloer. Verder staan hier alleen nog maar een wasmand (vol) en een prullenbak (voller). Heeft hij gelukkig toch wat spullen laten staan.

Luuk is verhuisd. Met twee vrienden naar een huis aan de andere kant van het geluk. Ze hebben er nog lang naar moeten zoeken. Huizen in Maastricht zijn geen vlaaien. De etalages staan er niet echt mee vol. Het was een frustrerend lesje in zoeken, hopen en wachten. En wij maar mee duimen. Dat het lukken zou, die huizenjacht. Want schreef ik in mijn vorige blog niet dapper, dat hij hier thuis wel afgebakken was. Dat ie op eigen benen vast nog veel leuker verder zou groeien.

Tja.. .

Ik schreef maar wat.

Eczeem. Een paar weken nadat Cok stierf, begon het. Rode vlekjes op mijn voeten. Ontwikkelde ik misschien een allergie voor kaas of kiwi. Witte wijn misschien? De huisarts schreef een crème voor. Die hielp niet. De sapkuur op het Belgisch platteland ook niet. Ik probeerde verder bietensap, geen wijn, wel wijn en anti eczeem-meditatie. De rode plekken bleven.

Eigenlijk wist ik diep van binnen wel waar het vandaan kwam. Ik had het al eens eerder gehad. Toen een ander iemand plots uit mijn leven verdween. Rouw sierde mijn voeten.

En aan rouw doet alleen de lieve tijd iets.

Een maand geleden klaarde het op. Al had ik de tijd wel een handje geholpen. Mezelf af en toe aan het huilen gemaakt. Daarvoor hoefde ik alleen maar te luisteren naar Leaving on a Jet Plane. Nooit gedacht dat John Denver mijn voeten nog eens terug roze zou zingen.

Toen vond Luuk dat huis.

En overnacht, pats boem, zijn de rode vlekken op mijn voeten terug.

Ik ga niet smeren of sap-vasten. En mijn tranen zoek ik al helemaal niet op. Want Luuk is dan wel het huis uit. Hij leeft gewoon zijn leuke leven. Vol vrienden, studie, baantjes en met ook nog eens een heel leuk meisje in zijn buurt. Wat anders dan over zijn schouder meegenieten, kan ik daarmee doen? Niks toch. En dat snappen mijn voeten binnenkort heus wel.

Bovendien, van een vol leven wordt iedereen wel een keer hongerig of moe. Dus ik pomp het luchtbed helemaal vol.

 

Tot de volgende

X Yf

 

*Tekst foto: uit het lied ‘Kom terug’ van Spinvis

Wat je niet weet

Wat je niet weet,

Dat jouw dappere Mieke tegenwoordig bij ons in het zuiden woont. In een appartement, waar de muren zachte armen zijn. Het is er warm en ik voel me er ook thuis. Want jij zit in de meubels, de glazen en kaarsjes. Daar wel. Op Reeuwijk ben je niet meer. Ik liep er laatst rond in jullie lege huis en zocht naar niks. Dat was ook precies wat ik vond.

Dat je in een doos op de vensterbank woont. Jouw as-bestemming stond al jaren vast. Verstrooien zouden we je, in de plas. De boot was al gehuurd. De datum geprikt (Tweede paasdag, altijd de eerste duik van het seizoen). Maar we hebben het niet gedaan. Dat voelt niet als verraad of dat we je laatste wens niet respecteren. Mama wil je houden en daar gaat het om.

Wat je niet weet,

Dat je leuke kleinzoon op zoek is naar een eigen woning. Wij zoeken enthousiast mee en zijn maar een beetje beledigd (want wie wil zulke leuke ouders verlaten en waarom heb ik dat zelf ooit gedaan?). Maar hier thuis is hij afgebakken, klaar. Daar hoeven wij niks meer aan te doen. Op eigen benen groeit ie, zonder twijfel, nog veel leuker verder.

Hoe goed je kleindochter in haar vel zit. Van windkracht tien naar drie, zo voelt het. De storm (of puberteit) die ons deed omwaaien en het kind meenam, is gaan liggen. Het is een feestbeest en ze zit soms erg dicht op al mijn onvolmaaktheden, maar wat is ze grappig. Van die storm in dat glas water, daar lijkt het steeds meer op.

Richard heeft een groentetuin hier op de berg.

Ik een heel goede illustratrice, voor bij mijn tweede kinderboek.

En in de tuin bloeien jouw violen.

 

Wat je ook niet weet,

Dat ik, heel laf, soms expres niet aan je denk. Want als ik dat wel doe, ben je zo ver weg. Daar word ik onoplosbaar verdrietig van.

En met zulk verdriet moet ik oppassen. Want ik voel het weer. Ergens boven mijn hoofd, staat iemand met die dikke wollen deken. Geen gezellige geruite of licht van kleur. Het is een donkere en als ie eenmaal op me ligt, vermoed ik dat het langer gaat duren dit keer.

Want die deken papa, hangt niet alleen boven mij. Het gaat dit keer over de hele wereld, echt waar, de hele. Er is een virus, zo besmettelijk, en er is geen medicijn. Vliegtuigen staan aan de grond en grenzen zijn gesloten. In Oostenrijk mag je alleen de supermarkt in met een mondkapje op. Net als in België en Duitsland. Omhelzen is verboden en handen schudden ook. Elke dag tellen we de doden op het journaal. En die sterven alleen.

Dat je dit niet weet.

Gelukkig

 

Yf

promotiepraat in blogkledij

Op de één of andere manier krijg ik het niet in mijn systeem. Elke week een stukje schrijven. Soms zijn mijn gedachten te groot (waartoe zijn wij op aarde). Dan weer te klein (‘Dag mier op mijn gazonnetje, waar denk je aan?’).

En wat me nog afleid: Lucas heeft altijd honger. De hond moet een frisse neus. Lotte vraagt of ik mee winkelen ga (het antwoord is altijd ja). En Richard wil ook wel eens wat. Dan zijn er nog de terrasje die lonken, boeken die willen worden gelezen. Huishouden en vrijwilligerswerk. Vrienden en familie, waarmee het altijd fijn afspreken is.

Als ik al achter mijn computer ga zitten, duik ik liever meteen de kinderverhalen in. Of pers ik tenenkrommende slechte poëzie uit mijn linker pink. Maar om de zoveel tijd roept dus dat blog. ‘Schrijf me nou weer eens een keer.’

En vandaag heb ik wat.Promotiepraat in blogkledij.

Al achtenveertig jaar lang mutsefluts* ik op aarde rond. Hatsteflats* ik wat mee op het ritme van de dagen. Waarbij het leven me heus weleens in mijn zij port, als aansporing voor grote veranderingen. En ja, dan waag ik me heus wel eens aan grote voornemens. Meer schrijven en joggen. Geen wijn, wel thee. Spiritueel bloeien, niet groeien in omvang. Iets praktisch studeren of een echte baan zoeken. Voornemens die bij mij dan meestal doven bij de eerste hindernis. Die interessante alles verlichtende spirituele yoga retraite in Zuid Portugal blijkt toch wat duur uit te vallen. Er is geen thee in huis. Of Richard heeft al mijn schoenen (ook de sport) opgeruimd.

Toch ziet mijn leven er echt wel anders uit dan twintig (tien, vijf, of één) jaar geleden. Niet vanwege grote omslagpunten, maar meer de sijpelende vlinderslag.

Er is op dit moment zo’n slag gaande. Er is een vader weg en een moeder dichterbij dan ooit. Lucas is klaar om het nest uit te vliegen. Richard heeft een groentetuin. Terrasje, winkelen, afspreken zijn geen optie. Want er waart dat virus rond. Waardoor zelfs de hond wegrent als ie zijn riem (alweer) ziet.

En ik had dus al tijd over. Tijd waarin ik sowieso al meer naar binnen trok. Ons huis in, mijn kamertje op. Waar het steeds echter voelt. Dat ik schrijfster ben. Ik heb een bedrijfje en verkoop af en toe wat teksten. En er komt een boek, er komt een boek!

Daar hoort een opgeschoonde website bij. Heel anders ziet hij er niet uit. Steviger in zijn schoenen staat hij wel. En komt daar nu een aap uit de mouw? Is deze blog eigenlijk niet gewoon een verkooppraatje? Ja!

Want ben je (of ken je iemand) op zoek naar een talige stuiterbal? Zoek mij! Kijk maar eens rond op mijn site. Alles qua taal is van mij. De vormgeving is gedaan door http://www.floorfordesign.com/

 

Tot de volgende

 

X Yf

 

* Cok de Vries

Rouwdementie

Het was mijn nichtje, die iets zei over geld. Geld dat ik, schijnbaar, in zijn laatste houten huisje legde, voordat we dat dichtschroefden. Tien of twintig euro, ze wist niet meer hoeveel. Ik wist het ook niet.

Papa ging nooit graag ergens heen zonder geld. En dat ik hem wat mee heb gegeven op weg naar de eeuwigheid, is een logisch gebaar. Maar de handeling zit niet in beeld in mijn gedachten. Het terug oproepen, lukt niet.    

Ik dacht dat het best goed ging. Soms op het rare af. Ik maak ontbijtjes en doe boodschappen. Werk vrolijk aan mijn kleuterbundel. Ga naar de film en uit eten. En heb mezelf nog geen dag onder mijn dekbed verstopt.       

Maar dat er iets met mijn geheugen is, dat blijkt. Want geld in de kist doen, is niet de enige herinnering die mist. Afgelopen zomer schijnen Richard en ik in Oostenrijk de as, van een hondje wat was, te hebben uitgestrooid. Ik weet het echt niet meer.   

Daarbij, ik kan ze voelen de gaten, kraters, in mijn brein. Toen papa stierf zijn er een aantal dingen van mijn harde schijf gedonderd. De put waarin, lijkt bodemloos. Alleen als het ter sprake komt, weet ik welke. Niet dat ik me het dan herinner. Maar gewoon omdat iemand het me vertelt.  

Ik heb natuurlijk allang gegoogeld op; vroege dementie-jonge alzheimer-korsakoff (Sauvignon en ik proosten nog iedere dag op het leven en de vredige dood). Maar ik denk niet dat ik één van die vreselijke ziektes heb.

Het is breinbescherming. Eind augustus heeft het kaboutervrouwtje in mijn hoofd de knop systeem down ingedrukt. Om de emotie wat af te vlakken, vermoed ik. Ervoor te zorgen dat het behapbaar blijft. Dat er daarmee wat documenten zijn verdwenen, neem ik maar voor lief.  

Het belangrijkste is er nog. Want als ik mijn ogen dichtdoe en mijn gedachten naar Reeuwijk stuur, roep ik papa zo op. En als ik tegen hem praat, geeft hij gewoon antwoord.

En soms zegt ie iets, zonder dat ik erom vraag. Dat ik weer regelmatig een stukje moet schrijven, bijvoorbeeld. En het liefst over hem, dat zou hij fijn vinden.

Dus:

Voor jou, Cok.